De adviezen en mededelingen van het IBR bestemd voor de bedrijfsrevisoren
Opdracht van de Hoge Raad :
A posteriori-onderzoek van de doctrinale standpunten van het IBR
Ontwikkeling van de rechtsleer door het IBRDe Raad van het IBR ontwikkelt de doctrine inzake de audittechnieken en de goede toepassing door de bedrijfsrevisoren van het wettelijk, reglementair en normatief kader dat de uitoefening van hun beroep regelt (artikel 31, § 7 van de wet van 7 december 2016), in de vorm van :
- adviezen of
- mededelingen.
In 2007 heeft de Raad van State een definitie gegeven van wat moet worden verstaan onder "adviezen", "omzendbrieven" en "mededelingen":
- ?de adviezen, die geen bindend karakter hebben, weerspiegelen het standpunt van de Raad van het Instituut en laten in het bijzonder de bedrijfsrevisoren toe om de standpunten vooraf te kennen die de Raad zal nemen naar aanleiding van individuele dossiers?;
- ?de omzendbrieven bevatten algemene deontologische aspecten en hebben geen bindend karakter in hoofde van de bedrijfsrevisoren?;
- ?de mededelingen hebben een informatief karakter en hebben geen bindend karakter?.
Sinds de wet van 7 december 2016, is de Raad van het IBR niet langer bevoegd om rechtsleer in de vorm van omzendbrieven goed te keuren.
A posteriori-onderzoek door de Hoge Raad Op grond van artikel 31 van de wet van 7 december 2016 (§ 7):
- maakt het IBR de adviezen of mededelingen over aan de Hoge Raad;
- gaat de Hoge Raad na of de adviezen of mededelingen van de Raad van het IBR verenigbaar zijn met andere bepalingen. Sinds 2006 is de Hoge Raad ook bevoegd om na te gaan of de aard van de adviezen en mededelingen wel degelijk normatief is en of deze niet verder gaan (bijvoorbeeld de bekendmaking van maatregelen via een advies of mededeling terwijl de draagwijdte van deze maatregelen eerder een "norm" of een "aanbeveling" is). Indien de Hoge Raad een onverenigbaarheid vaststelt tussen deze adviezen of mededelingen en een wet, besluit, norm of aanbeveling, of indien de aard van deze adviezen of mededelingen niet normatief is, nodigt hij het IBR uit om hieraan te verhelpen. Indien de Hoge Raad geen genoegdoening krijgt binnen de termijn die hij vaststelt, gaat hij over tot de openbaarmaking van zijn eigen stellingname.
Hierbij valt aan te stippen dat het wettelijk kader geen termijn vaststelt voor het
a posteriori-onderzoek van adviezen en mededelingen die de Raad van het IBR aan de Hoge Raad voorlegt.
Terug naar : Opdrachten